Home » Artikelen » Wanneer heeft een handelsagent recht op een goodwillvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst?

Wanneer heeft een handelsagent recht op een goodwillvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst?

Eerder gingen wij al in op de keuze tussen handelsagenten en distributeurs bij het betreden van een nieuwe markt. Het is belangrijk om voor ogen te houden dat de handelsagent direct in naam en voor rekening en risico van de principaal handelt, terwijl de distributeur voor eigen rekening en risico handelt en een zelfstandige onderneming is.

het recht op een goodwillvergoeding

Een ander groot verschil tussen beide systemen is het recht van de handelsagent op een klantenvergoeding (of “goodwillvergoeding”) na beëindiging van de agentuurovereenkomst. Die vergoeding krijgt de distributeur niet, omdat hij na beëindiging van de distributieovereenkomst over het algemeen nog steeds zelfstandig kan beschikken over zijn zelf opgebouwde klantenbestand. De goodwillvergoeding van de handelsagent is wettelijk geregeld (artikel 7:442 BW), omdat een agent zich gedurende de looptijd van de overeenkomst inspant om nieuwe handelsrelaties tot stand te brengen en de bestaande klantenrelaties te intensiveren, terwijl hij na beëindiging van de agentuurovereenkomst mogelijk met lege handen staat. De handelsagent is namelijk vaak gebonden aan een concurrentiebeding, terwijl de principaal kan blijven profiteren van zijn werkzaamheden.

Berekening van de goodwillvergoeding

Uiteraard is de goodwillvergoeding aan bepaalde voorwaarden verbonden. De Hoge Raad ging eerder al in op de manier waarop de vergoeding moet worden berekend. Op grond van een uitspraak van het Europese Hof besloot de Hoge Raad dat de vaststelling van de goodwillvergoeding in drie fases moet verlopen.

Fase 1 – het waarderen (of “kwantificeren”) van de voordelen die de principaal geniet dankzij door de handelsagent aangebrachte klanten;

Fase 2 – beoordelen of – gelet op alle omstandigheden van het geval en met name gelet op de door de handelsagent gederfde provisie – er met het oog op de billijkheid reden bestaat het in Fase 1 vastgestelde bedrag aan te passen (dit kan verhoging, maar ook verlaging inhouden);

Fase 3 – toetsen of het in fase 1 en 2 berekende bedrag het wettelijk vastgestelde maximumbedrag niet te boven gaat (in lid 2 van art. 7:442 BW). Dat betekent dat het berekende bedrag niet hoger mag zijn dan de beloning (of provisie) die de principaal over één jaar aan de handelsagent heeft betaald, berekend naar het gemiddelde over de laatste vijf jaren of, als de overeenkomst korter heeft geduurd, naar het gemiddelde van de gehele duur daarvan.

onderbouwing van de goodwillvergoeding

In zijn arrest van 19 mei jl. verduidelijkt de Hoge Raad dat, alvorens toe te komen aan bovenstaande berekening, éérst moet worden vastgesteld of de handelsagent überhaupt wel recht heeft op die goodwillvergoeding. Het Hof krijgt hier een tik op de vingers, omdat het juist direct was overgegaan tot berekening in Fase 1, het voordeel van de principaal, terwijl het eigenlijke recht op de vergoeding daar al aan ten grondslag ligt.

De handelsagent kan ter onderbouwing van een vordering tot betaling van een goodwillvergoeding in beginsel ermee volstaan te stellen (1) dat hij bij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht en/of de overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en (2) dat de overeenkomsten met deze klanten de principaal (nog) aanzienlijke voordelen kunnen opleveren (zie r.o. 3.3.1.) Voldoet de agent aan deze stelplicht, dan kan vervolgens worden overgegaan tot berekening van de vergoeding volgens de 3 fases.

 

Heeft u vragen over (internationale) agentuur- of distributiestelsels? Stuur een e-mail naar: Brigitte Spiegeler